ZKV – zeer kort zomerverhaal

We worden gewekt door een geluid als van grind op golfplaat. Het past inmiddels bij de zomer, bij dit huis. Een paar decennia geleden was het een A-locatie, beschermd Unesco stadsgezicht, ieder jaar verzekerd van een ton overwaarde; nu leven we feitelijk in een krottenwijk. Want de bouw van de huizen in de buurt is zo robuust als de omstandigheden die ze kunnen weerstaan. En die omstandigheden zijn veranderd.
Sinds een paar jaar gaat er in de zomer geen week voorbij zonder dat het hagelt. Meer opstijgende warmte betekent meer botsingen tussen warme en koude lucht, meer ijskristallen, meer hagel. Juist in de zomer. En een lawaai!
We bewaren hagelstenen in een aparte vriezer en dat leidt tot discussie. Hagelstenen in de vriezer? In een zipper-zakje op datum gerangschikt? Pervers.
Wat we hadden onderschat was de geluidsoverlast. Schiphol? Dat was kinderspel. Als het hagelt, verstaan we onze kinderen niet meer. Maar denk niet dat ze dan even stoppen met schreeuwen. Nee, ze denken, het hagelt, nu gaan we lekker los. En ook fysiek meteen, hè. Onze eigen jeugd was niet zo gewelddadig, dat hadden we ook niet nodig.
Rond het middaguur komt de vuilnisdienst. Vorige maand hebben we natte matrassen van straat gesleept, vandaag een rondje verpakkingsmateriaal. Karton is uitstekend dempspul.
Nog geen twintig jaar geleden maakten we een hagelbui mee in de Pyreneeën, die vonden we toen heel wat. Pingpongballen van ijs plonsden in het zwembad, timmerden deuken in het autodak. Na afloop fotografeerden we de hagelstenen in onze handen om te laten zien hoe groot ze waren. Hagel kon lelijk pijn doen als je niet ging schuilen; als je nu niet schuilt, waag je je leven.
Wat ons stoort, is de herrie. Tientallen elektrische alarmen. Mensen die tijdens een hagelbui doodleuk naar buiten gaan om de stenen op hun helmen te laten kletteren.
De beste tijd om even naar buiten te stappen is vlak na een bui. Ons dakterras is betegeld, met een paar potplanten die het nog doen: helmgras en cannabis. En overal mieren. Niet kapot te krijgen; een hagelbui doet ze niks. Teken zijn er ook steeds meer. Die liggen in alles wat nog groen is op de loer.
Als het na de hagelbui binnen vijf minuten weer boven de veertig graden is en buiten de stoom van de straat slaat, dan heeft dat wel iets moois. Je ruikt de gebutste takken en bladeren van de overgebleven struiken.
Als we dan omhoogkijken naar de huizen, zien we overal gaten. Er zijn geen lofts meer in deze wijk; alleen krotten van zolders. Al die puntdaken zijn in de jaren twintig allemaal nog een paar keer opnieuw bekleed door de hogere middenklasse met hun overwaarde, maar uiteindelijk begeven ze het gewoon.
Je kunt op die zolders niet meer slapen of wonen, daarvoor zijn de buien te hard en te grillig. Dus worden de zolders bufferzones, gevuld met oude spullen die de tussenverdiepingen moeten beschermen tegen doorslaande hagelstenen. Die troep werkt als klankkast en daar is weer niet over nagedacht.
De dag verloopt zwetend en dampend, de straten blijven leeg.
In de avond wordt er aangebeld. Door de intercom klinkt het:
– ttt-tuinservice. Tegels tegen teken.
– Nee dank u, wij zijn al betegeld.
Als je gras en struiken weghaalt, ben je meteen van de meeste teken af. Maar dat geldt niet voor mieren, die gedijen juist op dat raster van steen en micropaadjes. De mieren vormen een niet te stuiten, samenwerkend brein. We dachten eerst nog dat we door een intelligente wolk zouden worden overgenomen. Was dat maar zo. Het zijn de mieren die overblijven.